Testosteronfluctuaties voorspellen stemmingswisselingen bij meisjes in de puberteit
Uit een onderzoek van acht weken, gericht op meisjes van 11 tot 14 jaar, bleek dat
wekelijkse schommelingen in de testosteronniveaus stemmingsveranderingen konden voorspellen. De sterkte en aard van deze correlatie varieerden echter op basis van thetagolfactiviteit in de frontale kwab, cortisolreactiviteit en andere factoren. De studie werd gepubliceerd in Development and Psychopathology .
De puberteit is een natuurlijk en geleidelijk proces van fysieke en seksuele rijping dat bij mensen de overgang van kindertijd naar volwassenheid markeert. Het wordt doorgaans veroorzaakt door hormonale veranderingen, waaronder een verhoogde productie van geslachtshormonen zoals oestrogeen en testosteron. Secundaire geslachtskenmerken zoals borsten bij meisjes en gezichtshaar bij jongens ontwikkelen zich tijdens deze periode. Lichaamssamenstelling en stemverandering. Voortplantingsorganen worden volledig functioneel.
Adolescenten die de puberteit doormaken, ervaren vaak frequente stemmingswisselingen, verhoogde gevoeligheid en verhoogde kwetsbaarheid voor stress. Factoren zoals de ontwikkeling van de eigen identiteit, sociale druk en evoluerende relaties dragen bij aan deze stemmingsveranderingen. Bovendien wijst onderzoek uit dat deze stemmingswisselingen verband kunnen houden met hormonale schommelingen. De toename van de testosteron- en oestrogeenspiegels, kenmerkend voor de puberteit, beïnvloedt de chemie van de hersenen en de emotionele toestand.
Elizabeth Andersen en haar team aan de Universiteit van North Carolina, Chapel Hill wilden onderzoeken hoe frontaalkwabactiviteit en stressreactiviteit de relatie tussen wekelijkse hormonale schommelingen en stemmingswisselingen tijdens de puberteit beïnvloeden. Ze veronderstelden dat specifieke hersenactiviteitsprofielen, zoals thetagolfactiviteit in de frontale kwab, cortisolreactiviteit en de efficiëntie van de reactie van de nervus vagus op psychosociale stress, zouden correleren met een sterker verband tussen hormonale veranderingen en stemming. Cortisolreactiviteit verwijst naar de snelheid en omvang van de toename van cortisol als reactie op stress-inducerende gebeurtenissen.
Bij het onderzoek waren 46 meisjes tussen 11 en 14 jaar betrokken. Deze deelnemers waren pre-menarche of hadden hun eerste menstruatie gehad in het jaar voorafgaand aan het onderzoek. De rekrutering vond plaats via flyers, online contact met ouders op lokale middelbare scholen en massale e-mails naar universiteitspersoneel. De meeste deelnemers hadden een hoogopgeleide en welvarende achtergrond.
Aan het begin van het onderzoek namen de onderzoekers lengte- en gewichtsmetingen van de deelnemers en verzamelden ze gegevens over hun puberale ontwikkeling (de Pubertal Development Scale), gedragsactivatie en -remming (de Behavioral Inhibition and Behavioral Activation Systems-schaal) en medische geschiedenis.
Gedurende de daaropvolgende acht weken verstrekten de deelnemers speekselmonsters tijdens wekelijkse laboratoriumbezoeken. Deze monsters werden geanalyseerd om de niveaus van oestron (een van de drie belangrijkste oestrogenen) en testosteron te schatten. Daarnaast voltooiden de deelnemers stemmingsbeoordelingen, waarbij de nadruk lag op dysfore stemmingen zoals depressie, angst en algemeen ongeluk, met behulp van de Daily Record Severity of Problems en de Center for Epidemiological Studies Depression Scale for Children. Deze beoordelingen hielpen onderzoekers de richting en sterkte van de relatie tussen hormoonspiegels en stemming te bepalen.
Na de periode van acht weken bezochten de deelnemers het laboratorium opnieuw om een go/no-go-taak uit te voeren, waarbij onderzoekers hun hersenactiviteit registreerden via elektro-encefalografie. Ze ondergingen ook de Trier Social Stress Test for Children. Voor, tijdens en na deze test werden speekselmonsters verzameld om veranderingen in het cortisolniveau te monitoren en zo de cortisolreactiviteit te beoordelen. Bovendien voltooiden de deelnemers voor en na de test stemmings- en stressbeoordelingen, met behulp van de Mood and Feelings Questionnaire, de Perceived Stress Scale en het Positive and Negative Affect Schedule.
De resultaten toonden aan dat stemmingswisselingen geassocieerd waren met veranderingen in zowel testosteron als oestron, maar de kracht en richting van deze associaties (of de stemming verbetert of verslechtert wanneer de hormoonspiegels stijgen of dalen) verschilde sterk tussen de deelnemers.
Het verband tussen het testosteronniveau en de stemming was doorgaans sterker bij deelnemers die tijdens de go-no-go-taak een grotere theta-golfreactiviteit in de frontale kwabben van hun hersenen hadden. Aangenomen wordt dat deze activiteit een indicatie is voor de kracht van emotionele reacties. Het verband tussen testosteron en stemming was ook sterker bij personen die een lagere cortisolreactiviteit en een lagere efficiëntie van de nervus vagus vertoonden tijdens de stresstaak, maar ook een sterker negatief effect na de stresstest.
“De huidige studie breidde eerdere bevindingen uit die aantoonden dat hormoonfluctuaties stemmingssymptomen veroorzaken bij peripuberale vrouwelijke adolescenten en identificeerde verschillende profielen in neurocognitieve en gedragsmatige neigingen die geassocieerd zijn met stemmingsgevoeligheid voor verandering van testosteron. In overeenstemming met een nieuw diathese-stressmodel kunnen stressgerelateerde modificaties van de frontale en limbische circuits de hersenen kwetsbaarder maken voor abrupte veranderingen in peripuberale hormonen,” concludeerden de auteurs van het onderzoek.
De studie levert een belangrijke bijdrage aan het wetenschappelijk begrip van de verbanden tussen hormonale veranderingen en emotionele ervaringen. Er zijn echter ook beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden. Opvallend was dat de onderzoekspopulatie erg klein was en dat onderzoekers twee verschillende elektro-encefalografie-opnamesystemen gebruikten voor het verzamelen van gegevens over hersenactiviteit. Dit verhinderde hen de hersenactiviteitsresultaten van verschillende studiedeelnemers te vergelijken.
Het artikel, “Biobehavioral mechanisms underlying testosterone and mood relationships in peripubertal female adolescents”,, is geschreven door Elizabeth Andersen, Julianna Prim, Alana Campbell, Crystal Schiller, Kayla Baresich en Susan Girdler.
Bronnen