Onderzoek suggereert dat slaapangst de weg vrijmaakt voor nachtmerries
SEKS- EN RELATIEONDERZOEK
Een nieuwe studie gepubliceerd in het Journal of Sleep Research probeert de relatie te bepalen tussen nachtmerries, slaapangst, biologische en cognitieve opwinding vóór het slapengaan, dagelijkse stress en slaapkwaliteit. De 30-daagse longitudinale studie van vrouwen met chronische nachtmerries onthulde dat deelnemers die meer angst voor slaap en verminderde slaap uitten, meer nachtmerries rapporteerden.
Onverwacht bleek echter dat biologische of cognitieve opwinding voor het slapen gaan geen verband hield met nachtmerries. Bovendien was er een aanzienlijke variatie tussen de deelnemers, waardoor onderzoekers concludeerden dat verder onderzoek naar mogelijke subgroepen van nachtmerriepatiënten kan resulteren in een beter begrip van zowel de oorsprong als de gevolgen van nachtmerries.
Nachtmerries, meestal een fenomeen uit de kindertijd, zijn angstaanjagende dromen die resulteren in zowel ontwaken als herinnering aan de droom. Wanneer nachtmerries consistent en repetitief zijn en doorgaan tot in de volwassenheid, kunnen ze de kwaliteit van leven aantasten. Nachtmerries zijn ook een veel voorkomend symptoom voor mensen met PTSS.
Voorafgaand onderzoek heeft de relatie onderzocht die een enkele factor kan hebben met nachtmerries; angst of slaap of opwinding vóór het slapengaan bleek bijvoorbeeld verband te houden met nachtmerries als een individuele factor. Britta Dumser en collega’s hoopten een studie op te zetten waarin de interactie van meerdere factoren en hun relatie met nachtmerries wordt onderzocht.
Het onderzoeksteam, “onderzocht het dynamische samenspel van nachtmerries met slaapangst, opwinding vóór het slapen gaan, dagelijkse stress en aspecten van slaapstoornissen in een steekproef van mensen die regelmatig aan nachtmerries lijden. Er werden intensieve langetermijnbeoordelingen gebruikt, waarbij deelnemers 30 dagen lang elke dag nachtmerries en andere factoren rapporteerden. Deze aanpak stelde ons in staat om de interne associaties tussen de variabelen te schatten en om de naaste factoren te onderzoeken die een uniek effect hebben op nachtmerries na controle voor de andere factoren.
Deelnemers aan het onderzoek werden gevonden via flyers die werden verspreid op de campus van de Universiteit van München. De flyers werden verstrekt aan psychologiestudenten en degenen die een psychische aandoening of slaapstoornis meldden, werden uitgesloten van deelname. De resulterende steekproef bestond uit 16 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 23 jaar.
Onderwerpen vulden beoordelingen in voor slapeloosheid, nachtmerries, PTSS en depressie. De studie verhuisde vervolgens naar een thuisrapportagesysteem. Gedurende 30 dagen moesten de deelnemers de totale slaaptijd, tijd in bed, het optreden van nachtmerries, nachtmerries, slaapangst en opwinding vóór het slapengaan rapporteren. Proefpersonen droegen ook elke nacht gedurende 30 dagen een actigraaf (een apparaat om de slaapkwaliteit objectief te beoordelen) om hun pols.
Statistische analyse van de verzamelde gegevens wees uit dat slaapangst de sterkste voorspeller is van nachtmerries. “Onze resultaten suggereren dat slaapangst
de weg vrijmaakt voor meer nachtmerries. Deze associatie zou te wijten kunnen zijn aan een self-fulfilling prophecy op zowel fysiologisch als psychologisch niveau”, schreven de auteurs van het onderzoek.
Het onderzoeksteam was van mening dat slaapangst mogelijk verband houdt met ander onaangepast slaapgedrag, zoals het uitstellen van de slaap, wat ook kan bijdragen aan de waarschijnlijkheid dat een verontrustende nachtmerrie kan optreden. Slaapkwaliteit was de volgende variabele die verband hield met zowel oorzaak als gevolg van nachtmerries. Opwinding vóór het slapengaan en dagelijkse stress leken niet gerelateerd te zijn aan de aanwezigheid van nachtmerries.
Het onderzoeksteam erkende dat de studie enkele beperkingen heeft. De eerste is de kleine, homogene steekproefomvang. Zestien vrouwen van begin twintig vertegenwoordigen misschien niet de ervaringen van velen. Ten tweede waren de dagelijkse beoordelingen van de variabelen van belang kort om naleving te stimuleren. Dit kan de hoeveelheid verzamelde relevante informatie hebben beperkt.
Deze beperkingen doen niets af aan het voordeel van het longitudinale karakter van het onderzoek; eerder onderzoek had niet zoveel gegevens na het slapen verzameld. De verzamelde gegevens gedurende 30 dagen onthulden de individuele variatie in de antecedenten en gevolgen van nachtmerries. Het onderzoeksteam vond dit een waardevolle bevinding voor toekomstig onderzoek.
Dumser en team concludeerden: “We moedigen daarom toekomstig persoonlijk onderzoek aan naar meer specifieke steekproeven (dwz patiënten met gediagnosticeerde PTSS vs. slapeloosheid vs. depressie vs. niet-klinische steekproeven, waarbij informatie over idiografische vs. posttraumatische nachtmerries wordt opgenomen) om de verwarring te ontrafelen. deze individuele verschillen, het identificeren van mogelijke moderatoren en subgroepen die lijden aan nachtmerries en angst voor slaap.
De studie,“Symptom dynamics among nightmare sufferers: An intensive longitudinal study“, is geschreven door Britta Dumser, Gabriela G. Werner, Thomas Ehring en Keisuke Takano.
Bronnen