Zelfobjectivering gekoppeld aan toegenomen seksuele disfunctie bij vrouwen
Nieuw onderzoek gepubliceerd in het European Journal of Social Psychology levert bewijs
dat zelfobjectivering bijdraagt aan de ‘plezierkloof’ tussen mannen en vrouwen tijdens seksuele activiteiten. De bevindingen suggereren dat de verminderde seksuele keuzevrijheid van vrouwen, of het vermogen om seksuele verlangens en grenzen te uiten en ernaar te handelen, een cruciale rol speelt in deze onevenwichtigheid.
Zelfobjectivering is een psychologisch fenomeen waarbij individuen, vooral vrouwen, zichzelf primair bekijken door de lens van een externe waarnemer, waarbij ze hun uiterlijk waarderen boven hun capaciteiten of innerlijke kwaliteiten. Dit concept komt voort uit een maatschappelijke context die de fysieke aantrekkelijkheid sterk benadrukt en vrouwen voornamelijk beoordeelt op hun uiterlijk. Een dergelijke kijk leidt ertoe dat vrouwen voortdurend hun eigen lichaam in de gaten houden en bekritiseren.
“Objectificatie is in het leven van veel vrouwen regel en geen uitzondering”, aldus de auteurs van de studie Rotem Kahalon en Verena Klein, respectievelijk assistent-professor aan de Bar-Ilan Universiteit en universitair hoofddocent aan de Universiteit van Southampton.
“We waren geïnteresseerd in hoe zelfobjectivering, de neiging om zichzelf te zien als een object dat wordt beoordeeld op basis van iemands uiterlijk, van invloed zou kunnen zijn op het vermogen van vrouwen om van seks te genieten en of dit bijdraagt aan seksuele problemen (bijvoorbeeld pijn tijdens seks). Daarnaast hebben we de psychologische processen onderzocht die bij dit verband betrokken zijn. Daarbij concentreerden we ons op seksuele keuzevrijheid, wat algemeen wordt opgevat als het vermogen om seksuele verlangens en grenzen te uiten.”
“Het begrijpen van de factoren die de seksuele (dys)functie van vrouwen beïnvloeden, is zowel theoretisch als praktisch belangrijk. In de praktijk is het een cruciale stap voorwaarts in het verbeteren van interventies die gericht zijn op het verbeteren van het seksuele functioneren van vrouwen, wat een fundamenteel aspect is van hun algehele gezondheid en welzijn.”
Om de relatie tussen zelfobjectivering en seksuele disfunctie te onderzoeken, voerden de onderzoekers twee afzonderlijke onderzoeken uit.
Bij het eerste onderzoek waren 404 Israëlische vrouwen betrokken die via sociale media waren gerekruteerd. Om zelfobjectivering te meten, gebruikten de onderzoekers de Self-Objectification Beliefs and Behaviors Scale (SOBBS), een instrument dat vanwege de bredere en meer genuanceerde beoordelingscriteria als superieur wordt beschouwd aan eerdere metingen. Deze schaal bevat items als ‘Ik denk er vaak over na hoe mijn lichaam er voor anderen uit moet zien’ en ‘Mijn lichaam geeft mij waarde voor andere mensen.’
Seksuele disfunctie werd geëvalueerd met behulp van de Female Sexual Function Index, een gedetailleerde vragenlijst over verschillende aspecten van seksueel functioneren, waaronder verlangen, opwinding, smering, orgasme, tevredenheid en pijn. Daarnaast werd seksuele keuzevrijheid beoordeeld via de subschaal zelfeffectiviteit van de Female Sexual Subjectivity Inventory, en seksueel recht via een reeks items die waren ontworpen om de waardering van deelnemers van hun eigen plezier te peilen in vergelijking met die van hun partners.
De onderzoekers vonden een duidelijk verband tussen zelfobjectivering en seksuele disfunctie. Deze directe correlatie suggereert dat hogere niveaus van zelfobjectivering onder vrouwen verband houden met een grotere seksuele disfunctie.
Bovendien bleek uit het onderzoek dat zelfobjectivering negatief geassocieerd was met seksuele keuzevrijheid en het recht op plezier, wat aangeeft dat vrouwen die zichzelf door een externe, objectiverende lens bekijken, zich mogelijk minder goed in staat voelen om hun seksuele verlangens te uiten en hun recht op seksuele bevrediging te doen gelden.
Een belangrijke bevinding uit onderzoek 1 was de bemiddelende rol van seksuele keuzevrijheid in de relatie tussen zelfobjectivering en seksuele disfunctie. Dit suggereert dat de schadelijke effecten van zelfobjectivering op de seksuele gezondheid gedeeltelijk kunnen worden verklaard door verminderde seksuele keuzevrijheid.
Aan de andere kant fungeerde seksuele aanspraak in deze context niet als bemiddelaar, wat aangeeft dat hoewel zelfobjectivering invloed heeft op de manier waarop vrouwen hun recht op seksueel genot waarnemen, deze perceptie op zich geen directe invloed heeft op hun ervaring van seksuele disfunctie.
Bij het tweede onderzoek waren 366 vrouwen uit de Verenigde Staten betrokken, gerekruteerd via het Researchmatch-platform, een nationaal vrijwilligersregister op het gebied van de gezondheidszorg, en werden dezelfde metingen gebruikt als in onderzoek 1. Bovendien werden aanvullende maatregelen geïntroduceerd om lichaamsschaamte, uiterlijkangst, bewustzijn van interne lichamelijke toestanden en de ervaring van flow.
De resultaten van onderzoek 2 weerspiegelden de bevindingen van onderzoek 1. Deze interculturele consistentie onderstreept de alomtegenwoordige impact van zelfobjectivering op de seksuele gezondheid van vrouwen in verschillende maatschappelijke achtergronden.
“Uit ons onderzoek is gebleken dat zelfobjectivering verband houdt met het hebben van seksuele disfunctie. Interessant genoeg lijkt seksueel gedrag een rol te spelen in de manier waarop zelfobjectivering verband houdt met seksuele disfunctie”, vertelden Kahalon en Klein aan PsyPost. “Dit suggereert dat vrouwen die hoog scoren op zelfobjectivering meer seksuele disfunctie melden, omdat ze moeite kunnen hebben met het uiten en communiceren van hun seksuele verlangens en voorkeuren.”
“Eén mogelijkheid is dat vrouwen die hebben geleerd dat hun lichaam zichzelf vertegenwoordigt, zich meer bewust zijn van hoe hun lichaam er voor anderen uitziet dan van hun verlangens. Toch is het bewustzijn van iemands verlangens cruciaal om deze aan de partner over te brengen. Een andere mogelijkheid is dat vrouwen van wie de partners objectiveren uiteindelijk een hoge mate van zelfobjectivering kunnen ontwikkelen, waardoor het voor hen moeilijker wordt om over hun seksuele behoeften te communiceren.”
Het onderzoek is echter – zoals elk onderzoek – niet zonder beperkingen. Het cross-sectionele ontwerp betekent dat causaliteit niet kan worden afgeleid, en de focus op heteroseksuele vrouwen beperkt de toepasbaarheid ervan over het hele spectrum van seksuele geaardheden en relaties.
De studie, “Self-objectification and sexual dysfunction among women: Testing and extending objectification theory,”, is geschreven door Rotem Kahalon, Verena Klein, Shani Alon en Nurit Shnabel.
Bronnen
Eric W Dolan
https://www.psypost.org/self-objectification-linked-to-increased-sexual-dysfunction-among-women/